Over de Basset Artésien Normand in Nederland schrijven
kan niet zonder onmiddellijk de naam te noemen van mevrouw A. Gondrexon-Ives
Browne. Zij immers importeerde dit ras in Nederland, te beginnen in 1939.
Onder haar bezielende leiding, ook als keurmeester van het ras, kwam het
tot grote bloei in ons land.
Te voren had zij zich zeer uitvoerig ingewerkt in het ras, waarvoor zij
vele jaren later een monografie schreef: “De Franse Basset Artësien Normand”.
Getrouwd met de Fransman de heer J. Gondrexon, zelf bibliophiel, kon zij
zich een uitgebreide antiquarische Franse kynologische literatuur verschaffen
en zich zodoende in de geschiedenis van het ras verdiepen.
Het eerst wordt in de Franse literatuur over Bassets gesproken
door Jaques du Fouilloux, wat aangeeft dat Bassets tenminste voor de 16de
eeuw bestonden en het is waarschijnlijk dat dat reeds veel eerder het
geval zal zijn geweest. Sommige auteurs waren van mening dat de eerste
Bassets uit Vlaanderen naar Frankrijk zijn gekomen. In het midden van
de negentiende eeuw waren de Bassets bijna verloren gegaan.
De
naam Basset Artésien Normand geeft aan dat het ras een Bâtard is, dus
een kruising tussen twee bestaande Franse Brakkenrassen. Deze twee waren
de Bassetvorm van de nu uitgestorven Chien Normand en de Bassetvorm van
de nog bestaande Chien d’Artois. Aan deze twee Bassets kleven eigennamen,
want elk had een eigen, beroemde, fokker. We spreken van het einde van
de negentiende eeuw. Het zwaardere type werd gefokt door Monsieur Lane
en het lichtere door Comte Le Couteulx de Canteleu. Uit het boekje van
mevr. Gondrexon destilleer ik de typering van beide rassen. De Basset
Le Couteulx, deze is driekleurig en kortharig. Sommige met enige spikkels
in het wit. Dit laatste is een bewijs dat het wit van jachthonden eigenlijk
de lichtste vorm van schimmeltekening is, dus een sterke overheersing
van witte haren boven gekleurde. De “mouches” blijven dan nog zichtbaar.
Het hoofd is dikwijls wat breed, het oog eerder groot en uitpuilend. Het
oor is middelmatig groot, rond, meestal plat en hoog aangezet, vergeleken
met de Basset lne. Het lichaam als geheel is breed, tamelijk kort voor
een Basset, gedrongen, de dij goed gerond, de staart nogal kort en borstelig.
De benen zijn hetzij half krom, hetzij recht. Het is mogelijk, denkt mevr.
Gondrexon, dat bij het scheppen van deze Baset-stam Beagle-bloed is gebruikt.
Dit valt af te leiden uit het enigszins uitpuilende oog, het platte en
enigszins hoog aangezette oor, de borstelige, niet Franse staart en het
uitgesproken diepzwarte deel van de driekleur, met het oranje op het hoofd.
Deze honden hadden een grote jachtpassie. De Basset Lane Het waren heel
grote Bassets, niet door de maat, maar door de omvang. De oorsprong (de
Chien Normand) was een zware hond. Door de dyschondroplastische afwijking,
dus de kortbenigheid, was de hoogte gering, maar het zware hoofd en het
lichaam bleef natuurlijk hetzelfde. De kleur was dikwijls wit en oranje
of wit met haaskleurige vlekken. Uitgesproken zwarte vlekken waren vrij
zeldzaam. Het hoofd van de Basset Lane was droog, bleek -oranje van kleur
en zeer mooi belijnd, met een prachtig, laag aangezet oor dat puntig eindigde.
Het lichaam, de lendenen en de dijen waren prachtig gebouwd. De benen
minstens halfkrom, vaak geheel krom. Van gedrag zijn ze heel gezeglijk.
Goed spoorvast met enorme stem. Duidelijk een hond van edel ras, constant
verervend, ook met een minder adelijke partner.
In
1874 begon Léon Verrier met het fokken van Bassets. Hij deed er na vele
selecties 40 jaar over tot hij zijn doel bereikte en de hond ontstond
zoals wij die nu nog kennen, met behulp van de types Lane en Le Couteulx.
Pas in 1938 werd het gecombineerde type aanvaard en kreeg hij de naam
Basset Artésien Normand. Eind negentiende eeuw omporteerde Jhr. D. Röell
enige Franse Bassets uit Engeland. Deze honden waren sedert 1874 aldaar
aanwezig. Er was toen weinig belangstelling voor in ons land. In 1939
importeerde mevrouw Gondrexon de Basset Artésien Normand in Nederland.
Bij de Basset Artésien Normand deed zich een merkwaardig verschijnsel
voor, namelijk dat het fraaiste type altijd gepaard gaat met een zwak
front en dat de honden met een sterk front meestal aan type en distinctie
hebben verloren. Het ideall moet volgens mevrouw Gondrexon zijn: een forse,
lage hond met recht onder- en boven belijning, een fraai besneden hoofd
met een zeer lang, dun en laag aangezet behang (oor) en een sterk front.
In 1960 was de behoeft aan vers bloed, zowel in Frankrijk als in Nederland
dringend. De fransman Pierre Leparoux koos toen voor een kruising met
een Bassethound uit Engeland die Frans bloed voerde. Dit werd Sykemoor
Bouncer, van de Engelse fokker en auteur G. Johnston. Mevrouw Gondrexon
ging echter haar eigen weg. Zij wilde de honden die langzamerhand te fijn
werden, verbeteren door inteelt te bedrijven in haar eigen stam Bassets
Artësien Normand. Zij dacht dat het zwaardere type van vroeger er erfelijk
nog moest inzitten. Dit bleek juist te zijn. Juist inteelt bracht het
zwaardere type van vroeger weer naar boven.
Basset
Artesién Normand
Ras Standaard
ALGEMEEN
VOORKOMEN:
Een lange hond dan overeenkomt met de hoogte, flink op de benen, goed
in elkaar zittend, met adelijk voorkomen.
HOOFD:
Gewelfd, middelmatig breed, met wangen niet door spieren gevormd zoals
bij de Bulldog, maar alleen door de huis, die er één of twee plooien in
vormt; in het geheel moet het hoofd droog zijn.
NEUSSPIEGEL: zwart en breed, een beetje voor de lippen uitstekend,
met goed geopende neusgaten.
SNUIT: middelmatig lang, vrij breed, licht gebogen voor de neusspiegel.
SCHEDEL: stop aangegeven zonder overdrijving. De achterhoofdsknobbel
soms zichtbaar.
OOG: groot, donker, met kalme en ernstige uitdrukking. Het rood
van het onderlid kan soms zichtbaar zijn.
OREN: zo laag mogelijk aangezet, nooit boven de ooglijn, smal bij
de aanzet, goed gedraaid, soepel, fijn, zeer lang, minstens even lang
als de snuit en bij voorkeur in een punt eindigend.
HALS: vrij lang, met wat keelhuid, maar zonder overdrijving.
SCHOUDER: rond, sterk en kort, goed gespierd.
VOORBENEN: kort, zwaar, krom of half krom of iets minder dan half
krom, mits er een spoor van kromming voldoende aanwezig is. Maar nooit
knikkend, knikkend wil zeggen da pols naar voren doorbuigend. Dikwijls
zijn op de middenvoet meerdere huidplooien.
VOETEN: loodrecht geplaatst, zo niet, dan met ten zonder misvormingen,
zodat ze allen de grond raken. De voeten van de Basset moeten in de sneeuw
of op zachte ondergrondde voetafdrukken achterlaten van een grote hond.
BORST: borstbeen goed vooruitstekend, de borst middelmatig diep,
maar breed en rond.
RIBBEN: rond, door hun rondheid het gemis aan diepte compenserend.
RUG: breed en vast.
LENDENEN: licht gewelfd.
HEUPEN: iets schuin, waardoor het kruis licht afloopt.
DIJEN: zeer gevuld en gespierd, moeten met het kruis een bijna
ronde massa vormen.
SPRONGGEWRICHTEN: licht gebogen en sterk. Ze zijn vaak de zetel van
één of meerder huidplooien, zoals men aan de voorbenen aantreft en aan
de achterkant (de punt van het hielbeen) is een licht uitsteeksel, gevormd
door de losheid van de huid.
STAART: goed aangezet, nogal lang, zwaar bij de aanzet en zich
geleidelijk aan verdunnend. Soms sabelvormig gedragen, maar nooit over
de rug vallend. De altijd iets langere en grovere beharing aan de onderkant
van de staart mag absoluut niet afstaan, maar moet volkomen glad aanliggen.
Het is absoluut verboden de staart van tentoongestelde honden bij te werken.
KLEUR: driekleurig of wit en oranje, tweekleurig. De driekleurhond
moet veel rood aan het hoofd hebben, met een mantel of met vlekken, die
zwart, haaskleurig of daskleurig en met rood omrand moeten zijn.
VACHT: glad, kort en dicht, zonder fijn te zijn.
SCHOUDERHOOGTE: van 26cm tot 36 cm.
GANG: kalm, maar zeer gemakkelijk.
DISKWALIFICATIES: duidelijk bovenvoorbijten, rechte benen. Zonde
dat zij uitsluiten zijn vlekjes ongewenst. Zij doen dit wel als zij zo
talrijk zijn, dat zij aan het wit van de vacht een blauwachtige tint geven.
FOUTEN: plat hoofd, breed voorhoofd, oren die plat en dik zijn,
of hoog en breed aangezet. Korte hals, slappe of zadelrug. Voorbenen elkaar
rakend in de pols, of knikkend. Naar buiten gedraaide ellebogen. Ribben
en voeten die plat zijn, dikke of spreidvoeten. Staart te lang of scheef
gedragen. Platte dijen, koehakkig. Ogen die het bindvlies teveel laten
zien.
|